Solitaire creaties / Outsiderkunst

De Stadshof verzamelt en presenteert ‘solitary creations’ van meestal autodidacte kunstenaars met een enorme verbeeldingskracht en groot artistiek talent, met een zeer persoonlijke expressie, niet gestuurd door de buitenwereld, de kunstmarkt, de kunstgeschiedenis of de contemporaine kunst. Qua stijl, inhoud en materiaalgebruik past het werk meestal niet in conventionele kunstkaders, van volkskunst tot avant-garde. Deze (outsider-)kunst is eerder een uiting van de homo ludens (spelende mens), die bewijst dat ook zonder kunstopleiding er artistiek hoogstaande kunst wordt gemaakt.

Sinds de Renaissance wordt kunst in de westerse wereld niet alleen begrepen als een kwestie van bijzondere creativiteit en scheppingskracht, maar ook als een professionele traditie met eigen opleidingen en regels. Outsiderkunst is een verzamelnaam voor kunstwerken die  buiten het reguliere circuit van academische opleidingen, galeries en musea worden geproduceerd.

De aandacht voor deze ‘rauwe’ kunst heeft twee bronnen: enerzijds in de ontdekking en promotie van de ‘naïeve kunst’ en anderzijds in de psychiatrie. In 1928 exposeerde de kunsthistoricus Wilhelm Uhde in Parijs zijn hartveroverende autodidacte ‘schilders van het heilige hart’, die hij al sinds 1912 verzamelde.

En in 1922 al publiceerde de Duitse psychiater en kunsthistoricus Hans Prinzhorn Bildnerei der Geisteskranken, waarvoor hij zo’n 5000 werken van psychiatrische patiënten verzamelde. Dit boek inspireerde vele kunstenaars, waaronder Jean Dubuffet die de term ‘art brut’ introduceerde, rauwe en ontembaar bruisende kunst.

Jean Dubuffet plaatste ‘art brut’ tegenover culturele kunst. Hij ziet belangrijke waarden in de kunst van primitieve beschavingen en van mensen met een ‘primitieve geest’. Die kunst grijpt volgens Dubuffet rechtstreeks terug op instinct, passie, grilligheid, agressie en gekte. Het is kunst die niet berust op redelijkheid en logica, kunst die direct de ziel beroert en geen ‘oogstrelende’ bedoelingen heeft.

Sinds de jaren zeventig spreekt men over ‘outsider art’, een parapluterm voor vele vormen van rauwe kunst, ‘self-taught art’, kunst van autodidacten, kunst buiten de kaders van de kunstwereld.

Solitary creators

Outsiders werken niet in reactie op andere kunstenaars, of het nu voorgangers zijn of tijdgenoten, noch voor publiek, maar uit een eigen dringende behoefte, voor hun plezier of omdat ze voelen dat ze dat moeten.

Ze vormen dus geen historische stijl, stroming of school, maar een verzameling individuele scheppers. Niet zelden gaat het hierbij om artistieke natuurtalenten die om een of andere reden niet een opleiding mochten, wilden of konden volgen. Het zijn visionair of mediamiek begaafde kunstenaars, makers van fantastische environments of bouwwerken, autodidacten, naïeven of anderszins ‘excentrieke’ scheppers, psychisch getraumatiseerde personen, maar noodzakelijk is dat niet. Ook ‘gewone’ burgers -leraren, verpleegsters, huismoeders, boeren- kunnen kunst van hoog artistiek niveau maken. Bij het verzamelen staat dan ook niet de hoedanigheid van de kunstenaar, maar de artistieke kwaliteit van de creaties voorop.

Kenmerken

De kunst in Collectie De Stadshof kenmerkt zich door een geheel eigen, hoogst individuele creatieve aanpak of visie. Het zijn de bijzondere ontstaansomstandigheden die haar onderscheiden van zowel de volks- en amateurkunst als van de kunst uit de mainstream, hoe avant-garde die ook tracht te zijn. Omdat deze kunstenaars vaak werken in afzondering staat hun kunst relatief los van de cultuur, de traditie, de mode en de ontwikkelingen binnen de beeldende kunst zoals die in kunstgeschiedenisboeken worden uiteengezet. Het verhaal van de maker – diens leven, dromen en obsessies – is daarom relevanter dan zijn plaats ten opzichte van andere kunstenaars of de kunstgeschiedenis. Wat autodidacte kunst mist aan zelfreflectie wint zij aan fantasie en verbeeldingskracht, en daarmee aan toegankelijkheid.

De typische ‘outsider’ werkt in afzondering en heeft weinig moeite met deze situatie. Hij protesteert niet, roept niet om emancipatie, vecht niet voor erkenning, noemt zichzelf alleen dan kunstenaar wanneer hem dat door anderen wordt ingegeven, en is soms niet eens blij met alle aandacht die volgt op zijn ‘ontdekking’ omdat dit hem stoort in zijn werkzaamheden. Dit gegeven, dit grote contrast met het schreeuwerige kunstcircus van vandaag de dag, is zeker iets wat mensen aanspreekt en intrigeert in de outsiderkunst. Het heeft ook geleid tot onterechte idealiseringen en karikaturen, want het is altijd met behulp van de een of andere Ander dat wij onszelf definiëren. Zo is de outsider gaan staan voor alles wat wij niet zijn, of niet meer zijn, of niet meer denken te zijn: zuiver, oorspronkelijk, spontaan, oprecht, authentiek, origineel, direct. Het zijn kwalificaties waarmee de outsiderkunst herhaaldelijk positief wordt afgezet tegen de ‘gewone’ kunst, die dan onoprecht, kunstmatig, intellectualistisch, elitair of commercieel zou zijn, maar in feite zegt dit meer over hen die zulke termen bezigen dan over de outsider zelf.

Natuurlijk wordt er buiten het beroepscircuit nog veel meer kunst gemaakt, zoals ‘primitieve kunst’, volkskunst, ‘zondagskunst’ en amateurkunst. De makers hiervan staan in min of meer professionele tradities of spiegelen zich vaak duidelijk aan voorbeelden uit de kunstgeschiedenis.  Maar natuurlijk zijn er ook amateurs die zich daar niets van aantrekken, die geen idee hebben van de kunstgeschiedenis of de stijlen en stromingen die tegenwoordig heersen, die misschien zelfs nog nooit een tentoonstelling hebben gezien, en zij worden ‘naïeve’ kunstenaars genoemd.

Er zijn natuurlijk altijd zulke ‘naïeven’ geweest die buiten het kunstcircuit creatief zijn. Pas in de late negentiende eeuw, toen het keurslijf van Salon en Academie sommigen wat al te knellend werd, werd dat eenvoudige feit herontdekt, maar omdat het de ontdekkers toen al zo vreemd voorkwam, zijn zij gaan spreken over naïeve, psychiatrische, rauwe en outsiderkunst en hebben zij deze, net als eerder Afrikaanse maskers en kindertekeningen, ingezet als wapens in de strijd tegen vastgeroeste tradities waarin alle originaliteit en authenticiteit verloren leek gegaan. Toch is dat, in breder perspectief, vreemd, alsof het om een uniek verschijnsel gaat, alsof iedereen die niet beantwoordt aan het beeld van de kunstenaar als een beroepsbeoefenaar eigenlijk geen ‘echte’ kunstenaar kan zijn, alsof artistieke creativiteit iets abnormaals is wanneer het niet binnen de geijkte maar o zo beperkende beroepskaders plaatsvindt.

Laten we daarom, bij wijze van gedachte-experiment, er eens van uitgaan dat wat wij outsiderkunst zijn gaan noemen in feite de normaalste zaak van de wereld is, en dat juist de professionalisering van de creativiteit, het beperken van creatief gedrag tot een daartoe opgeleide beroepsgroep, de eigenlijke anomalie is.

Dat is wat men ook in iedere collectie van outsiderkunst kan zien: objecten met een onmiskenbare creatieve en artistieke dimensie, die evenwel níet voortkomen uit het zo even geschetste systeem van kunstproductie. Outsiderkunst leert ons dat kunst overal kan ontstaan, ook buiten het westerse cultuurgebied, want het zou absurd zijn te veronderstellen dat de onafhankelijke creativiteit van de outsider voorbehouden is aan westerlingen.

Terminologie

Steeds opnieuw duikt het verlangen op naar andere termen voor solitaire creaties/solitary creations: maar de inmiddels talloze voorstellen daartoe, van ‘marginale’ tot ‘zonderlinge’ en van ‘visionaire’ tot ‘spontane’ kunst, hebben het nooit kunnen winnen van outsiderkunst als handige en aansprekende parapluterm en dekken ook vaak de lading niet. Sommige critici pleiten voor afschaffing van al dergelijke adjectieven die zij als stigmatiserend ervaren, en willen alleen nog van kunst sec spreken. Zij zouden liever zien dat iedereen die kunst maakt gelijk wordt behandeld en geloven dat de markt voldoende garanties biedt om kwaliteit aan de oppervlakte te brengen. Eigen podia voor de outsiderkunst zijn in deze visie dus ook taboe. Outsiders zouden net als iedereen moeten mee concurreren om zich een plaatsje in de musea voor moderne of hedendaagse kunst te verwerven, zo luidt de redenering.

Deze pleidooien blijken sterk gekleurd door democratische gelijkheidswensen, een geloof in de inherente ‘eerlijkheid’ van de markt en in de ‘openheid’ van de reguliere musea, zelfs door een verlangen om politiek correct te zijn, maar houden weinig rekening met de werkelijkheid. De reguliere kunstmusea bieden vooralsnog maar weinig ruimte aan de outsiderkunst en als zij dat doen is er altijd het risico dat zij niet om haar eigen merites, maar als inspiratiebron voor de modernen wordt opgevoerd. Maar belangrijker nog is dat hier wordt miskend dat de typische outsider zich juist níet profileert, níet de markt opgaat om zich een plaatsje in de schijnwerpers te veroveren, dat vaak niet kan en vaak ook niet eens wil. Hun buitenstaanderschap is niet slechts een romantische, modernistische of primitivistische mythe die, in navolging van andere al min of meer geëmancipeerde buitenstaanders zoals niet-westerse kunstenaars, achtergestelde etnische groepen, vrouwen en homoseksuelen, hoognodig moet worden afgebroken, maar ook een werkelijkheid, of men dat nu wenselijk vindt of niet.

Voor meer info, lees: Berge, Jos ten; De Stadshof Collection. The search for the homo ludens, in: Allegaert, P., e.a.; Verborgen Werelden. Outsiderkunst in het Museum Dr Guislain, Tielt 2007 en: Berge, J. ten (red.); Marginalia. Perspectieven op de outsiderkunst, Zwolle 2000.

Smolders, Frans; Liesbeth Reith en Jos ten Berge; Solitary Creations. 51 Artists out of De Stadshof Collection, Eindhoven 2014.